III: Schoenveters
Aan Twan, 23 juni 2021
Gisteren las ik (eindelijk) je bijdrage aan Tirade waarin je de contouren aftast van de vraag over het grote aantal jonge mensen dat psychische klachten heeft en zich hiermee bij de hulpverlening meldt, zonder daarmee te koop te lopen in eigen kring. Je nam dit de maat met jezelf als dapper voorbeeld en vroeg je af of er een taboe op rust.
Ik lees dit als mens met enige levenservaring en mijn handen jeuken om je vraag te beantwoorden vanaf mijn uitzichtspunt. Om meteen maar eens aan het relativeren te gaan: volgens mij hebben jong volwassenen het heel vaak moeilijk met de vraag wie zij eigenlijk zijn, of zouden moeten zijn, nu zij hun levenspad als volwassene onherroepelijk begonnen zijn. Vaak drukt het idee dat er een duidelijke norm is die gevonden en gevolgd moet worden de pret nogal hardhandig. Deze strijd is van alle tijden, want de jongeling ervaart een grote tegenstrijdigheid tussen eigen levensdrift en wat er moet gebeuren om echt zelfstandig door het leven te gaan. Het rukt, duwt en trekt aan alle kanten, het gevaar om overboord te slaan doet zich voelen. Sturm und Drang!
Ook het vraagstuk om je geaccepteerd te weten is verre van nieuw. En het is nooit simpel gebleken. Want waar steekt dat nu op? Dat je zo veel mogelijk lijkt op de anderen? Of dat je gezien wordt als jezelf? En van welk deel van jezelf dan? Wat er wel echt veranderd is, is dat succes hebben nu als een noodzakelijke voorwaarde is gaan tellen om gezien en gewaardeerd te worden. In mijn vroege volwassenheid was dat geen vereiste. Mensen die zichzelf steeds op de borst klopten werden verdacht van een karaktergebrek. Populair werd je daar niet mee. Je best doen en goed voor een ander zijn telde zwaarder.
Psychische problemen waren al wel in beeld als fenomeen. Heel gek was dat ook weer niet, want mijn lichting en meerdere daarvoor, waren kinderen van mensen die de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt als jong volwassenen. Dat leidde nogal eens tot botsingen en veel stil verdriet. Er leefde ook voelbare jaloezie bij de generatie volwassenen die hun eigen jeugd naar de gallemiezen geholpen wisten door de oorlogsjaren.
Wij waren de eerste echt verwende welvaartsgeneratie. Eén die aan alle stutten liep te trekken om de gevestigde orde van het stuk te brengen en een ongekende vrijheid op te eisen. Vrijheid om van alles in de maatschappij voorgoed te veranderen. Dat laatste laat zich dan wel weer vergelijken met de huidige tijd. Toen raakten vrouwenrechten, racisme, gelijkberechtiging wijd verbreid. En erg gericht tegen alles dat braafheid vertegenwoordigde. Zelfs klonk de verbijsterende roep dat iedereen recht zou hebben op geluk. Een gevoelstoestand werd tot norm verklaard.
Veel jonge mensen begonnen over de eigen schoenveters te struikelen. In therapie gaan werd een bloeiende praktijk. En allerlei vormen van zelfhelpgroepen zagen het licht. Mensen namen zichzelf en elkaar steeds meer de maat. Het was een bloeiend publiek gesprek, vaak onderwerp van menig verhit kroeggesprek. Misschien was het eerder taboe als je niks wilde verbeteren aan jezelf.
Nu zie je dat die maakbaarheidsgedachte volop post heeft gevat. De jongeren van nu denken volgens mij te snel dat je gelukkig hoort te zijn. En daar kan je erg ongelukkig van worden. Ik ben wel benieuwd of je ook vindt dat dit een nieuwe norm is geworden. En hoe maakbaar denk je dat je zelf bent? Wanneer voel je je er gerust genoeg op om met jezelf te kunnen leven? Waar hangt dat van af? En houd je dan je gebreken het liefst zo veel mogelijk verborgen? Leef je voor een verborgen publiek? En waar bestaat dat dan uit?
--
Aan Lena, 6 juli 2021
Mijn column voor Tirade bleek profetisch, want luttele dagen na de publicatie viel ik zelf in een diep, gitzwart gat. Ik heb nu één hand aan de rand. Binnenkort hoop ik mijn andere hand aan de rand te krijgen en mezelf langzaam omhoog te hijsen.
Veel mensen denken dat schrijven een uitlaatklep is, een remedie, een middel om angsten te bezweren. Ik geloof daar ook in, tot op bepaalde hoogte, maar de laatste weken hielp schrijven niet. Sterker nog: ik kon me er niet eens aan zetten. Woorden bieden troost, zegt men, maar dan wel vaak de woorden die door anderen geschreven zijn, niet door jezelf. De poëzie biedt troost, dat absoluut, maar als je echt in de put zit, niet. Meteen schiet dat gedicht van Wigman door mijn hoofd, Misverstand:
Misverstand
Dit wordt een droef gedicht. Ik weet niet goed
waarom ik dit geheim ophoest, maar sinds een maand
of drie geloof ik meer en meer dat poëzie
geen vorm van naastenliefde is. Eerder een ziekte
die je met een handvol hopeloze idioten deelt,
een uitgekookte klacht die anderen vooral verveelt
en 's nachts - een heelkunst is het niet.
De kamer blijft een kamer, het bed een bed.
Mijn leven is door poëzie verpest en ook
al wist ik vroeger beter, ik verbeeld me niets
wanneer ik met dit hoopje drukwerk vierenzestig
lezers kwel of, erger nog, twee bomen vel.
Menno Wigman
Jouw beschouwing over je generatie en de herkenbare problematiek zette me aan het denken – ja, het is iets van alle tijden, maar ook weer niet. Iedere generatie heeft zijn eigen ‘bom’, denk ik, en het is een kleine geruststelling dat de meeste generaties er goed vanaf zijn gekomen. Het is wel vreemd dat psychische problemen al zo lang een ‘issue’ zijn, maar dat er nog steeds een loodzwaar taboe op rust. Toch is er wel iets veranderd, al is het alleen voor mij, want ik durf er nu over te schrijven. Ik vind het intrigerend hoe jouw generatie worstelde met ongeveer dezelfde klachten en problemen en hoe daar toen mee om werd gesprongen. Je schrijft dat jullie de welvaartsgeneratie waren, maar het lijkt me ook geen makkelijke tijd om in opgegroeid te zijn: de oorlog smeulde nog na, veel ouders waren getraumatiseerd en toen ineens kwam de flower power, de vrijheid, de popcultuur. Veel grotere tegenstellingen tussen de ouders en de kinderen kan ik me eigenlijk niet indenken. Hoe heb jij dat schisma, die tweedeling ervaren? Ik kan me die botsingen en dat stille verdriet goed voorstellen, maar hoe werd door mee omgegaan? Werd het doodgezwegen? En had je meer met je ouders willen praten over hun verleden en de ontstane verschillen?
Jong zijn is in alle tijden een ingewikkeld iets (niet per se ingewikkelder dan ouder zijn), alleen zijn er nu meer invloeden van buitenaf denk ik. Zo laat iedereen op Instagram zien hoe goed het gaat, is de wereld op TikTok volmaakt en perfect en lijkt het alsof iedereen de hele dag met mooie mensen op terrassen zit of in het buitenland vertoeft. Dat stemt me soms droefgeestig: soms is de dag gewoon de dag, met guur herfstweer, een zwaar gemoed en geen zin in wat dan ook. Dat moet ook kunnen. Misschien dat ik binnenkort eens zo’n foto op mijn sociale media zet.
Aan het einde van je brief stel je een aantal zeer relevantie en ingewikkelde vragen – ik ben het met je eens dat dat maakbaarheidsgehalte, dat gelukkig moeten zijn, echt iets van mijn generatie is. Geluk, we vinden dat we er recht op hebben, alleen weten velen niet waar ze het kunnen vinden, ondergetekende incluis. Ik weet niet goed hoe maakbaar ik zelf ben, maar ik denk dat ik behoorlijk te kneden ben door mijn eigen handen. Vroeger wilde ik advocaat worden, maar nu ben ik kunstenaar geworden. Een draai van honderdtachtig graden, ik heb mezelf gekneed en geboetseerd naar wie ik nu ben en blijf mijn hele leven door kneden, denk ik. Dat houd me in ieder geval van de straat.
Een zoektocht naar jezelf is het, bijna een wedstrijd, ‘het is een wedstrijd die je niet winnen kan’, zoals Bram Vermeulen schreef en zong. Papa, kijk dan! Ik ben gelukkig hoor! Ik heb het gemaakt, ik ben geslaagd, ik tel mee! Sturm und Drang, inderdaad. De laatste tijd denk ik steeds meer dat het leven voor velen een toneelstuk is en dat ze een rol toebedeeld kregen die ze niet leuk vinden (Vondel had het eeuwen geleden al bij het juiste eind). Doe daar wat aan, denk ik dan, verander je rol. Als het leven een schouwtoneel is en iedereen zijn rol krijgt, vul die dan naar eigen inzicht in. Creatieve vrijheid, branie, en zet de geldingsdrang om naar daad. Makkelijker gezegd dan gedaan, realiseer ik me nu. Het lukt me zelf amper. Maar amper is meer dan niet.
Nergenshuizen
--
Aan Twan, 14 juli 2021
We spraken elkaar even aan de telefoon. ‘Zal ik van thema veranderen?’, zo stelde ik voor. Eigenlijk omdat ik even vreesde dat we in doem en duisternis zouden blijven hangen. Nu ik ons weer teruglees, voel ik me toch geprikkeld om juist wel direct op jouw woorden te reageren. Het valt wel mee met dat zuigende effect van gevoelde narigheid in ons gesprek, zie ik nu.
Dat gevoel van doem had ik vorige week dagenlang toen wij (Ef en ik) op een bedrijventerrein in Noord Frankrijk de dagen in somberheid voorbij zagen trekken, lopend of zittend in een grillig rukkende wind. Wij moesten wachten op antwoord over de reparatie van onze auto en tal van harigheden die met ons stranden op de snelweg te maken hadden. Er ontstond een gewaarwording van ontworteling. Steeds de playlists doorstaan die horen bij het ‘in de wacht gezet zijn’. Steeds dezelfde blokjes lopen, niet wetend hoe aan dat Nergenshuizen te ontsnappen. Ik heb in maanden niet zo gelukkig thuis gezeten in mijn werkkamer als nu. Zoveel heeft die vakantie dan wel opgeleverd, ook al was het helemaal geen vakantie.
Die foto van jou met een zwaar gemoed staat toch al op de media? Of hoe moet ik de stuurs fronsende dichter die in zijn fijngeweven maatpak op de stoeprand zit te roken, dan ervaren? Waar we het steeds over hebben is niet of het leven nu zo leuk is, maar in hoeverre je mag laten merken wat het met je doet. Dat het nu een norm is geworden om gelukkig en succesvol te zijn. Een norm die vooral is gericht op het tonen van mooie plaatjes en praatjes waar je nooit op iets te betrappen bent waar je later misschien spijt van krijgt. Dat alles dat in de openbaarheid landt, voorgoed een beeld moet geven van een prachtig leven.
Misschien worden de begrippen geluk voelen en succes hebben wel iets te slordig dooreen geroerd. Naar mijn idee vergelijkbaar met de verwarring tussen een mening hebben (of een gevoel) en het hebben van gelijk. Waarbij ik meteen wil aantekenen dat het hebben van succes net als van gelijk de doelen lijken waarnaar wordt gestreefd. De gevoelens van ongeluk of geluk en die meningen zijn daar ruimschoots aan ondergeschikt geworden. Dan is er weinig ruimte voor die zoektocht naar jezelf en zal je zeker leven met de indruk dat je, hoe hard je ook kneedt, er toch nooit een ‘weerbestendige’ versie van jezelf bereiken is. Het is net of een hele generatie alleen de hoge C wil zingen zonder die toon ooit te onderbreken. Alle metaforische beschouwingen liggen nu wel op stip voor je. Kop ze er lekker in, zou ik zeggen!
Dat kneden waar je het over hebt, doet vermoeden dat er een hoop veranderen moet, wil je tot de gewenste gedaante komen. Bedenk dan dat het echt ingewikkeld is om jezelf te veranderen. Dat dát in mijn ogen die wedstrijd is die je niet kunt winnen. Ik ken wel mensen die hun leven met goed gevolg weten te leven. Wat ik die zie doen, is dat ze weten hoe ze met hun minder sterke kanten moeten woekeren. Dat ze hun nadelen beter weten te benaderen als eigen aardigheden en daar vaak ook de humor van kunnen inzien. Dat het voor hen niet leidend is wat anderen van hen vinden, maar wat ze mét anderen vinden en wat ze daarvan weten te maken. En daarmee kan je eindeloos bezig zijn, zonder je heel ongelukkig te gaan voelen. Baaldagen incluis!
Een volgende keer zal ik wat proberen te vertellen over mijn opgroeien in de prille welvaartsperiode onder de indringende schaduwen van de oorlog. Ik zou wel graag willen weten hoe jouw generatie het heeft over die periode!